Sinds 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor meer hulp aan mensen met een laag inkomen. Dit was bedoeld om beter in te spelen op wat inwoners nodig hebben. Maar volgens het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft dit ook nadelen. Zo zijn er grote verschillen ontstaan in hoeveel toeslagen mensen krijgen en wie er recht op heeft. “Dit is een ongewenste ontwikkeling,” zegt directeur Arjan Vliegenthart van het Nibud.
Gemeenten mogen zelf bepalen wie toeslagen krijgt en hoe hoog die zijn. Ze kunnen bijvoorbeeld de inkomensgrens aanpassen of de toeslag verhogen met extra geld. Het idee is dat gemeenten beter weten wat hun inwoners nodig hebben. Maar hoewel gemeenten hun best doen om mensen te helpen, zorgt dit wel voor verschillen die soms moeilijk te begrijpen zijn.
De verschillen tussen gemeenten komen niet alleen door de politieke kleur van gemeentes (dus welke partijen er de baas zijn), maar ook door hoeveel geld een gemeente heeft. Rijkere gemeenten kunnen bijvoorbeeld toeslagen verhogen of meer mensen recht geven op extra steun. Sommige gemeenten geven al hun budget uit, terwijl anderen zelfs meer uitgeven dan ze hebben. “Dat is niet verkeerd, maar wel oneerlijk,” zegt Vliegenthart.
De verschillen zijn duidelijk bij toeslagen zoals de energietoeslag, inkomenstoeslag en aanvullende zorgverzekering. Zo kan een alleenstaande zonder kinderen in de ene gemeente 120 euro krijgen, terwijl dat in een andere gemeente 600 euro is. Het Nibud vindt dat dit eerlijker geregeld moet worden en wil een landelijke aanpak, zodat iedereen dezelfde basisvoorzieningen krijgt.
In 2026 wordt het budget voor gemeenten flink verlaagd, het zogenaamde ‘ravijnjaar’. Het Nibud is bang dat gemeenten daardoor moeten gaan bezuinigen. “Dat wordt een bijna onmogelijke taak,” zegt Vliegenthart. “De overheid moet zorgen dat iedereen krijgt wat nodig is.”