Vanaf januari 2025 worden de dossiers openbaar gemaakt van ‘foute’ Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog verdacht werden van samenwerken met de nazi’s. Deze dossiers komen uit het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) en er zijn in totaal 450.000 documenten.
“Tijdens de oorlog bedacht de Nederlandse regering die toen in Londen was, een rechtssysteem om mensen te straffen die met de nazi’s hadden samengewerkt,” zegt Hinke Piersma van het NIOD Instituut. “De oorlog had lang geduurd en er was veel boosheid. De regering wilde voorkomen dat mensen zelf wraak zouden nemen.”
In de dossiers die openbaar worden staat informatie over bijvoorbeeld landverraad en lidmaatschap van de NSB. Maar ook over kleinere overtredingen, zoals door mensen naar Duitsland te sturen om daar te werken (dwangarbeid, red.) of door informatie door te geven aan de nazi’s.
Deze zaken werden na de Tweede Wereldoorlog vaak afgehandeld door lokale commissies. Ambtenaren, zoals politieagenten en burgemeesters, moesten voor deze commissies verschijnen. De commissies besloten of ze hun baan mochten houden, of dat ze bijvoorbeeld hun stemrecht verloren of een waarschuwing kregen. Maar veel zaken kwamen niet voor die commissies of voor de rechter, dus er zijn ook veel verdachte mensen niet veroordeeld. Wat er met die mensen is gebeurd, is vaak niet duidelijk.
Er is veel onrust over het openbaar maken van de CABR-dossiers. “Mensen zijn bang dat er dingen naar buiten komen die ze niet wisten en vrezen voor nieuwe oordelen door de samenleving,” aldus Piersma. Toch vindt ze het belangrijk om dit gesprek te voeren. “We moeten voorzichtig zijn met oordelen, want het archief maakt niet eenvoudig duidelijk wie schuldig is. Het laat vooral een juridische poging zien om recht te doen, maar het laat niet altijd de hele waarheid zien.”
Volgens Edwin Klijn van CABR moeten we alles weten, ook de verhalen van daders. “Alleen zo kunnen we begrijpen wat er is gebeurd en waarom. Er leven nog steeds mensen die met de nazi’s samenwerkten, en vooral de kinderen van die mensen. Het is belangrijk dat we een publiek gesprek voeren over hoe we nu en in de toekomst met deze gevoelige archieven omgaan.”